Dichten is vaak pure troost. Waarschijnlijk komt het omdat in gedichten, in tegenstelling tot ‘gewoon’ taalgebruik, woorden zich gevoelsmatig
laten voegen tot beeldspraak.
Een sprekend voorbeeld hiervan vind ik het gedicht ‘Ik dicht je bij me’ van Iris le Rütte, dat gedeeltelijk opgenomen is in ‘Troost die ertoe doet’. In ons boek citeert de moeder van een verongelukte zoon de laatste strofe van dit gedicht om de scheppende kracht aan te geven van het menselijke brein, dat zijn eigen troost zoekt en vindt in beelden waarin de treurende mens zich kan herenigen met de verloren geliefde.
Ik dicht je bij me
zoals je liep en zitten ging
zoals je keek en met
je lichaam sprak
lippen, wangen, vlinders
dansen om je handen
uit je armen groeit een
een vogelboom hoog en hoger
boven het open landschap
vliegen merels voor het eerst
zingend uit je ogen reiken
tot een vergezicht van
waterglas dat bijna breekt
je nooit, nooit meer
zien, dat is misschien
het minst eindig, want
ik dicht me bij je,
ver van jou
Interpretatie
In het gedicht draait het om de dubbele betekenis van de lettergreep ‘dicht’: zoals in het voorzetsel ‘dichtbij’ en het werkwoord ‘dichten’. In de eerste strofe gebruikt de dichteres haar gave van dichten om het beeld en de aanwezigheid op te roepen van degene die ze mist en om wie ze treurt: ‘zoals je liep’ etc.
In de tweede strofe wordt hieraan een magisch element toegevoegd: het beeld dat van de geliefde wordt opgeroepen, transformeert zich met de omringende natuur; mens en natuur gaan in elkaar over. De verwondering hierover van de dichteres wordt als het ware ondersteund door het gebruik van de tegenwoordige tijd: ‘uit je armen groeit een vogelboom’ etc.
In de derde strofe ontwikkelt het magische van de natuur zich op zijn beurt tot een fantastische wensgedachte van de dichteres zelf; hoog en hoger reikt haar verlangen naar haar onbereikbare geliefde, tot het emotioneel ondraaglijk wordt, en het opgeroepen beeld bijna ‘breekt’: het inzicht dat de geliefde niet meer bestaat in de werkelijkheid waarin de dichteres moet leven en dus ook niet meer aanschouwd kan worden, in welke vorm dan ook.
Echter dan volgt in de laatste strofe het bevrijdende inzicht: haar dichtkunst is haar ‘magische troost’ waarmee de dichteres de nabijheid van de geliefde kan oproepen, voelen. Daarmee kan zij het definitieve van het afwezig zijn van de geliefde het ‘minst eindig’ maken. Al blijft de schrijnende pijn van het gescheiden zijn in de laatste regel (‘ver van jou’).
Zou de omkering in de een na laatste regel (ik dicht me bij je) ten opzichte van de titel (Ik dicht je bij me) betekenen dat de dichteres de werkelijkheid van alledag, waarin ze de geliefde mist en bij zich wil hebben, kan inwisselen voor de kracht van de poëtische fantasie, waarbij ze die werkelijkheid kan ontvluchten en zíj zich kan voegen bíj haar geliefde, daar waar die ook is?
De mythe van Daphne en Apollo
Het magische effect van dit gedicht waarbij takken groeien uit een lichaam, merels uit ogen vliegen en handen dansen als ware het vlinders, zien we ook terug in de beeldhouwkunst van Iris le Rütte, met name in het sierlijke beeld Daphne.
Het verbeeldt de Griekse mythe over de nimf Daphne. De god Apollo wordt geraakt door een van de pijlen van Cupido en hij wordt verliefd op de nymf Daphne. Zij wil echter niets weten van hem weten en vlucht voor haar belager. Als haar krachten ten einde zijn, roept ze haar vader de riviergod om hulp. Deze tovert haar om tot een laurierboom, zodat zij niet in de handen valt van de god.
Inez Lips
Meer informatie over Iris le Rütte.